Faberyayo - Yaynews Issue #212 - 6 augustus
‘Echt een goeie,’ zuchtte de professor tussen de stappen door. Het was veel te warm om te rennen in de woestijn op dit moment van de dag. De hitte kwam uit de hemel naar beneden, maar ook vanaf de rode aarde weer omhoog en bestookte het lichaam van de professor van beide kanten. Het meegenomen flesje water was geen overbodige luxe.
Ergens was het ook goed. De hitte irriteerde dusdanig dat de proefschriften en hermetische kwaliteiten even niet top of mind waren. Langzaam kwam de professor op andere gedachten. Toevallige gedachten. Geniale gedachten. Was het niet tijd om eindelijk aan een roman te beginnen? Een literaire thriller over de sommelier en de opvallende olfactorische moordzaak?
Een vrouwelijke sommelier. Ja. Juist.
‘Juiiiist.’
Kijk, hiervoor was het goed. Even weg. Weg van het zelf. De gedachten op orde husselen. Door naar een afgelegen plek te trekken en de boel op te schudden. De eenzame woestijn, maar ook dit moment zelf, een vlucht in de vlucht.
‘Een vrouwelijke sommelier.’
De professor kreeg een warm gevoel in de borst. Het was het gevoel van nuttig. En misschien een klein scheutje brandende longen. De professor was halsoverkop vertrokken de dag na de uit de hand gelopen vrijdagmiddagborrel op het lab. De schaduw van de vrijdagmiddagborrel waarde nog altijd rond in het lichaam van de professor.
Ze had niet met die lab-assistent moeten zoenen.
Oh nee. Daar was het ineens. De gedachte. Misschien niet de enige, maar naast het proefschrift en de naderende deadline toch zeker een belangrijke reden om halsoverkop naar de eenzame woestijn te trekken. Een tijd ging voorbij terwijl de benen van de professor in een automatisch ritme door bleven sjokken. De professor kreeg het warm en dan weer koud terwijl ze door de gedachten heen probeerde te ademen.
Het was beter om gedachten te omarmen dan er tegen te verzetten, wist de professor. Daar bleven ze alleen maar krachtiger van terug komen. De professor probeerde na te denken over hermetische kwaliteiten en dan specifiek die van Prikkelmiraal. Maar er klopte iets niet. In de hersenen van de professor waar de gedachten gegenereerd werden, zoals bijvoorbeeld het moment waarop zij en de lab-assistent ineens alleen waren in het lab waar normaliter onderzoek gedaan en geassisteerd werd, en zij elkaars gezichten gevonden handen. De droge cava op hun lippen en een hint van tabak van de eerder gedeelde sigaret op hun tong. De geuren en de kleuren en de details van het moment kwamen bleven door het brein van de professor stuiteren. Maar als zij de hermetische kwaliteiten van Prikkelmiraal voor zich probeerde te stellen, kwamen er alleen maar letters. De woorden stonden op zichzelf. Er kwam geen dimensie bij. Het pakte niet.
De professor zuchtte. Het had geen zin. Wegrennen. Wegdenken. Ze had een enorm stuk afgelegd zag ze ineens. De bergkam ten Noord-Oosten van haar verblijfplaats in de woestijn was een stuk dichterbij gekomen. De bergkam had de vorm van het silhouet van een Paaseiland beeld dat op zijn kant lag en leek te lachen om de willekeur van het universum. Ook was er een stukje bebossing in zicht gekomen dat de Professor nog niet eerder had gezien.
‘Ok tot daar en dan weer terug.’